Zondag 15 december 1996
We vertrekken om 07.00 uur naar Batu (Malang). Wederom een lange busreis, waarbij we ook nog moeten omrijden omdat er wegens overstromingen een brug is weggeslagen.
De eerste stop is vlak bij Yogyakarta, de Prambanan. Dit is een hindoe tempel. We mogen alleen snel wat foto’s maken want anders komen we in tijdnood. Er zijn nog geen touristen aanwezig, alleen wat opgroeiende jeugd die met ons op de foto willen. Blank en groot is in, in Indonesië.
Er is ook een groep meisjes die een Engelse cursus volgen. Ze komen een keer per maand naar de Prambanan om hun Engels met touristen te oefenen. Zeer beleefd vragen ze om met je te mogen praten en of je hun Engels wilt verbeteren.
Terug in de bus voor de volgende 9 uur, met onderbreking voor koffie of thee en lunch. Voor de lunch gestopt bij een vogeltjesmarkt. We zitten nu in Oost Java. De natuur is hier anders. Je ziet voor het eerst vee. Koeien, schapen en geiten. En behalve rijst, thee, rietsuiker en mais is er veel teakhout en mahonie. Er wordt gelukkig niet alleen gekapt, er is ook veel nieuwe aanplant.
Om ongeveer 16.00 uur horen we in het hotel aan te komen, maar we hebben ruim 50 kilometer om moeten rijden, vanwege de weggeslagen brug. Een mooi hotel met schitterende tuinen. Tijdens het diner wordt gevraagd of en wie er naar de Bromo vulkaan wil. De jongens en Renate besluiten te gaan. Het vertrek is vastgesteld op 01.00 uur in de nacht.
Maandag 16 december 1996
Renate is nog even naar bed geweest maar de jongens zijn maar door gegaan. Om 01.00 uur verzamelen voor een tocht van ongeveer 3 uur rijden met twee busjes naar de Bromo vulkaan. Boven is het koud en rond het vriespunt. Ton en Bert kopen mutsen vanwege deze kou. Het miezert en het wolkendek hangt laag. Besloten wordt om de bekende zonsopgang niet af te wachten maar naar de Bromo te vertrekken. Na een rit in de mist (hoe kan de chauffeur eigenlijk iets zien?) komen we aan bij de Bromo. Om boven op de vulkaan te komen gaan we verder op de rug van wat paarden, waarna tenslotte een trap van 250 treden beklommen moet worden. Boven is er niet veel plaats voor al de mensen. Het uitzicht is adembenemend. Het stinkt er naar zwavel.
Terug naar beneden, een lange rit door de bergen en ontbijten onderweg. Om ongeveer half 10 ‘s morgens komen we terug bij het hotel.
Het hotel ligt halverwege een berg tussen de appels (ingepakt in papieren zakjes). Wilma en Wieneke lopen na het ontbijt wat rond, maar er is niets te beleven. Iedereen (behalve Ton, want die ging een uurtje slapen) dus omkleden en naar het zwembad. Het water is lekker warm, de zon laat het wat afweten, maar Bert verbrand voor de tweede keer en niet zo’n klein beetje. ‘s Middags wat gelezen en gedronken op het terras bij de kamer.